Dutch » German

meest·bie·den·de <meestbiedende|n> [mestbidəndə] N m en f

nie·tig·heid <nietig|heden> [nitəxhɛit] N f

1. nietigheid jur.:

Nichtigkeit f spec

2. nietigheid (vergankelijkheid):

vast·bin·den <bond vast, h. vastgebonden> [vɑstbɪndə(n)] VB trans

dicht·bin·den <bond dicht, h. dichtgebonden> [dɪxtbɪndə(n)] VB trans

in·bin·den <bond in, h. ingebonden> [ɪmbɪndə(n)] VB trans

1. inbinden (boekwezen):

niets·zeg·gend <nietszeggende, nietszeggender, nietszeggendst> [nitsɛɣənt] ADJ

niets·doen [nitsdun] N nt geen pl

niet·ma·chi·ne <nietmachine|s> [nitmaʃinə] N f

be·dien·de <bediende|n, bediende|s> [bədində] N m en f

1. bediende (iem in ondergeschikte betrekking):

Angestellte(r) f(m)

2. bediende (dienaar):

Diener m

3. bediende (beambte):

Bedienstete(r) f(m)

af·bin·den <bond af, h. afgebonden> [ɑvbɪndə(n)] VB trans

op·bin·den <bond op, h. opgebonden> [ɔbɪndə(n)] VB trans

1. opbinden (naar boven omslaan):

2. opbinden (aan iets vastbinden):

3. opbinden (vastbinden):

4. opbinden (samenbinden):

om·bin·den <bond om, h. omgebonden> [ɔmbɪndə(n)] VB trans


Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski