Dutch » German

Translations for „swijn“ in the Dutch » German Dictionary (Go to German » Dutch)

Show summary of all matches

zwijn: noun
schijn: noun
sa·tijn: noun
azijn: noun
jas·mijn: noun
vis·lijn: noun
was·lijn: noun
bus·lijn: noun
fes·tijn: noun
be·gijn: noun
ko·mijn: noun
La·tijn: noun
ro·bijn: noun
Tu·rijn: noun
ve·nijn: noun
do·zijn: noun
ko·nijn: noun
ko·zijn: noun
ra·vijn: noun
ro·zijn: noun

You are viewing results spelled similarly: zwijn , satijn , schijn , azijn , festijn , buslijn , waslijn , vislijn , jasmijn , tonijn , rozijn , ravijn , kozijn , konijn , dozijn , venijn , Turijn , robijn , Latijn , komijn and begijn

zwijn <zwijn|en> [zwɛin] N nt

Schwein nt

het wilde zwijn

das Wildschwein

schijn [sxɛin] N m geen pl

1. schijn (schijnsel):

Schein m

een gouden schijn

ein goldener Schimmer [o. Schein]

2. schijn:

schijn (bedrieglijk voorkomen)

Schein m

schijn (in sommige uitdrukkingen)

de schijn aannemen van

sich dat den Anschein +gen geben

schijn bedriegt

der Schein trügt

dem Anschein nach

naar alle schijn

allem Anschein nach

naar alle schijn

onder schijn van oprechtheid

in scheinbarer Aufrichtigkeit

men moet de schijn van het wezen onderscheiden

man muss Sein und Schein unterscheiden

de schijn ophouden

den Schein wahren

de schijn wekken

den Anschein erwecken

de schijn is tegen mij

der Schein spricht gegen mich

het heeft er alle schijn van dat hij de waarheid spreekt

allem Anschein nach spricht er die Wahrheit

3. schijn (vertoon):

Schein m

4. schijn (zeer kleine hoeveelheid):

Spur f

geen schijn van kans

nicht die Spur einer Chance

geen schijn van kans

nicht die geringste Chance

sa·tijn <satijn|en> [satɛin] N nt

Satin m

Atlas m

azijn <azijn|en> [azɛin] N m

Essig m

jas·mijn <jasmijn|en> [jɑsmɛin] N f

Jasmin m

vis·lijn <vislijn|en> [vɪslɛin] N f

vislijn (beug)

vislijn (van een hengel)

de vislijn uitwerpen

die Angelleine auswerfen

was·lijn <waslijn|en> [wɑslɛin] N f

bus·lijn <buslijn|en> [bʏslɛin] N f

fes·tijn <festijn|en> [fɛstɛin] N nt

1. festijn (feestmaal):

2. festijn (feest):

Fest nt

be·gijn <begijn|en> [bəɣɛin] N f

Begine f

ko·mijn [komɛin] N m geen pl

La·tijn [latɛin] N nt geen pl

Latein nt

aan het einde van zijn Latijn zijn

mit seinem Latein am [o. zu] Ende sein

ro·bijn <robijn|en> [robɛin] N m

Rubin m

Tu·rijn [tyrɛin] N nt geen pl

Turin nt

ve·nijn [vənɛin] N nt geen pl ook fig

Gift nt

het venijn zit in de staart prov

das dicke Ende kommt noch inf

do·zijn <dozijn|en> [dozɛin] N nt

Dutzend nt

bij het dozijn [o. bij dozijnen]

zo gaan er dertien in het dozijn

das ist nichts Besonderes

enkele dozijnen zakdoeken

einige Dutzend [o. dutzend] Taschentücher

ko·nijn <konijn|en> [konɛin] N nt

1. konijn (dier):

een tam konijn

ein Hauskaninchen

2. konijn:

konijn (vlees)

Kaninchenfleisch nt

konijn (bont)

Kaninchenfell nt

het is bij de konijnen af

es ist kaum zu überbieten

ko·zijn <kozijn|en> [kozɛin] N nt

1. kozijn:

kozijn (raamwerk)

kozijn (raamwerk)

Rahmen m

kozijn (venster)

Fensterrahmen m

kozijn (deur)

2. kozijn:

kozijn (deel van een raamwerk: verticaal deel)

Pfosten m

kozijn (deel van een raamwerk: bovendeel)

Sturz m

ra·vijn <ravijn|en> [ravɛin] N nt

1. ravijn:

ravijn (afgrond)

ravijn (met beek)

Klamm f

2. ravijn (holle weg):

Hohlweg m

ro·zijn <rozijn|en> [rozɛin] N f

Rosine f

Browse the dictionary

Dutch

Choose your language Deutsch | English | Español | Italiano | Polski