Dutch » German

Translations for „beland“ in the Dutch » German Dictionary

(Go to German » Dutch)

be·lang: noun
eland: noun
Zee·land
be·stand: noun
be·last: adjective and adverb
be·leed: verb
be·leid: noun
ei·land: noun
be·la·gen: verb
be·la·den: verb
be·leefd: adjective and adverb
be·le·nen: verb
be·lo·nen: verb
Est·land: noun

You are viewing results spelled similarly: eland , belang , bestand , Zeeland , eiland , beleid , beleed , belast , Estland , belonen , belenen , beleefd , beladen and belagen

be·lang <belang|en> [bəlɑŋ] N nt

1. belang (iets dat iem raakt in verband met voordeel, voorspoed):

belang

Interesse nt

belang

Belang m

het algemeen belang

das Gemeinwohl

iems belangen behartigen

jds Belange vertreten

belang bij iets hebben

Interesse haben an etw dat

belang(en) hebben in een bedrijf

an einer Firma beteiligt sein

het belang van de staat

das Interesse des Staates

2. belang (belangstelling):

belang

Interesse nt

belang stellen in (interesse)

Interesse zeigen für

belang stellen in (medeleven)

Anteilnahme zeigen an +dat

3. belang (gewicht, waarde):

belang

Bedeutung f

belang

Wichtigkeit f

belang

Bedeutsamkeit f

van het (aller)grootste belang

von äußerster Wichtigkeit

belang hechten aan

Wert legen auf +acc

van geen belang

unwichtig

een drukte van belang

Hochbetrieb m

een drukte van belang

viel Betrieb

eland <eland|en> [elɑnt] N m

eland

Elch m

Zee·land [zelɑnt]

Zeeland

Seeland nt

be·stand¹ <bestand|en> [bəstɑnt] N nt

1. bestand (wapenstilstand):

bestand

Waffenstillstand m

2. bestand (verzameling gegevens):

bestand

Bestand m

bestand comput.

Datei f

be·last [bəlɑst] ADJ

be·leed VB

beleed 3. pers sing imp van belijden

be·lij·den <beleed, h. beleden> [bəlɛidə(n)] VB trans

1. belijden (bekennen; uitdragen):

belijden

bekennen

2. belijden (aanhangen):

belijden

sich bekennen zu

be·leid [bəlɛit] N nt geen pl

1. beleid (wijze van behandeling):

beleid

Politik f

het beleid inzake de woningbouw

die Wohnungsbaupolitik

2. beleid (overleg):

beleid

Umsicht f

met beleid te werk gaan

umsichtig vorgehen

ei·land <eiland|en> [ɛilɑnt] N nt

eiland

Insel f

eilandjes van gras

Grasinseln pl

een onbewoond eiland

eine unbewohnte Insel

be·la·gen <belaagde, h. belaagd> [bəlaɣə(n)] VB trans

1. belagen (zich verdringen rond):

belagen

umdrängen

belagen

bedrängen

2. belagen (bedreigen):

belagen

bedrängen

belagen

bedrohen

be·la·den <belaadde, h. beladen> [bəladə(n)] VB trans

beladen

beladen

te zwaar beladen

überladen

zwaar beladen bomen fig

Bäume voller Früchte

be·leefd <beleefde, beleefder, beleefdst> [bəleft] ADJ

beleefd

höflich

be·le·nen <beleende, h. beleend> [bəlenə(n)] VB trans

belenen

verpfänden

belenen

versetzen

be·lo·nen <beloonde, h. beloond> [bəlonə(n)] VB trans

belonen

belohnen

Est·land [ɛstlɑnd] N nt geen pl

Estland

Estland nt

Browse the dictionary

Dutch

Translations for „beland“ in the Dutch » German Dictionary

be·lang <belang|en> [bəlɑŋ] N nt

1. belang (iets dat iem raakt in verband met voordeel, voorspoed):

2. belang (belangstelling):

3. belang (gewicht, waarde):

eland <eland|en> [elɑnt] N m

Zee·land [zelɑnt]

be·stand1 <bestand|en> [bəstɑnt] N nt

1. bestand (wapenstilstand):

2. bestand (verzameling gegevens):

be·last [bəlɑst] ADJ

1. belast (als toegewezen taak hebbend):

2. belast (met een last bezwaard):

3. belast (genetica):

be·leed VB

beleed 3. pers sing imp van belijden

See also belijden

be·lij·den <beleed, h. beleden> [bəlɛidə(n)] VB trans

1. belijden (bekennen; uitdragen):

2. belijden (aanhangen):

be·leid [bəlɛit] N nt geen pl

1. beleid (wijze van behandeling):

2. beleid (overleg):

ei·land <eiland|en> [ɛilɑnt] N nt

be·la·gen <belaagde, h. belaagd> [bəlaɣə(n)] VB trans

1. belagen (zich verdringen rond):

2. belagen (bedreigen):

be·la·den <belaadde, h. beladen> [bəladə(n)] VB trans

be·leefd <beleefde, beleefder, beleefdst> [bəleft] ADJ

be·le·nen <beleende, h. beleend> [bəlenə(n)] VB trans

be·lo·nen <beloonde, h. beloond> [bəlonə(n)] VB trans

Est·land [ɛstlɑnd] N nt geen pl

Browse the dictionary

Links to further information

Feedback

Vocabulary trainer

Synonyms

My search history

be·stand¹ <bestand|en> [bəstɑnt] N nt