Translations for „pakken“ in the Dutch » German Dictionary

2. pakken:

pakken (vastnemen)

fassen

pakken (ter omhelzing)

an sich drücken

iem bij de arm pakken

jdn am Arm fassen

iets te pakken krijgen

etw auftreiben

iem te pakken nemen fig

jdn veräppeln inf

de slag te pakken krijgen [o. hebben] fig

auf den Dreh kommen

de slag te pakken krijgen [o. hebben] fig

den Bogen heraushaben

proberen iem te pakken te krijgen fig

versuchen, jdn zu erwischen

3. pakken (indruk maken op iem):

pakken

fesseln

dat boek pakt van begin tot eind

das Buch fesselt einen von Anfang bis Ende

4. pakken:

pakken (betrappen)

erwischen

pakken (aanhouden)

fassen

de daders zijn nooit gepakt

die Täter sind nie gefasst worden

iem pakken op fraude

jdn bei einer Betrügerei erwischen

5. pakken (inpakken):

pakken

packen

iets in papier pakken

etw in Papier einpacken

6. pakken (gebruikmaken van):

pakken

nehmen

we pakken de volgende afslag

wir nehmen die nächste Ausfahrt

7. pakken:

de zwaksten worden altijd gepakt (benadelen)

es trifft immer die Schwächsten

aan alle kanten gepakt worden

von allen Seiten in die Zange genommen werden

8. pakken:

op elkaar gepakt in de bus staan (proppen)

dicht an dicht im Bus stehen

als haringen in een ton gepakt zitten

wie die Heringe in der Dose sitzen

9. pakken (seksueel gebruiken):

pakken

flachlegen inf

10. pakken (begrijpen):

pakken

fassen

een borrel pakken

einen Schnaps trinken

iem pakken (voetball)

jdn unfair angreifen

een kou te pakken hebben

sich dat eine Erkältung geholt haben

hij heeft het lelijk te pakken

es hat ihn ganz schön erwischt

ze hebben me flink [o. goed] te pakken gehad (met fysiek geweld)

sie haben mich ganz schön zugerichtet

ze hebben me flink [o. goed] te pakken gehad (in het nauw gedreven)

sie haben mir übel mitgespielt